| |||||||||||||
Vrijwel iedereen kent er wel eentje, een kamperfoelie. En velen weten ook dat er struikachtige en klimmende kamperfoelies zijn. Maar als je doorvraagt, blijkt bij veel gebruikers de kennis wat te stokken. Als het om klimmers gaat, komt men vaak niet verder dan Lonicera caprifolium, L. japonica en L. periclymenum. Daarom een nadere kennismaking met wat andere telgen uit dit veelzijdige geslacht.
Op het eerste gehoor is de Nederlandse naam kamperfoelie wat vreemd. Het woord lijkt niet op een in onze spreektaal voorkomend woord. Het is dan ook een verbastering van het Latijnse caprifolium, wat geitenblad betekent. De verwijzing naar geiten is voor tweeërlei uitleg vatbaar. Geiten zouden dol zijn op kamperfoelieblad. Een andere verklaring is dat de slingerende twijgen van kamperfoelie doen denken aan de hoorns van geiten.
In ons land komt één soort in het wild voor: Lonicera periclymenum. Deze soort is algemeen op voedselrijke gronden in bossen, bosranden, moerassen, duinen etc. De soort is algemeen in het grootste deel van ons land, met uitzondering van de zwaardere kleigronden. Een andere soort waarvan vaak wordt aangenomen dat deze inheems is, is L. caprifolium. Deze soort komt echter van origine uit Zuidoost-Europa (tot in Frankrijk en Zuid-Duitsland) en West-Azië. In Nederland is het geen inheemse soort. Struiken en klimmers Het geslacht Lonicera behoort tot de Caprifoliaceae en omvat circa 180 soorten. De planten komen vrijwel op het gehele noordelijk halfrond voor. Was Caprifoliaceae vroeger een grote plantenfamilie, waarin onder andere Abelia, Kolkwitzia, Sambucus en Viburnum werden geplaatst, op basis van DNA-onderzoek is er in 2003 een nieuwe indeling gemaakt. Hierbij zijn bovengenoemde geslachten in diverse 'nieuwe' families geplaatst. Lonicera hoort nog steeds bij de - sterk gereduceerde - Caprifoliaceae. De familie bestaat nu uit slechts vijf geslachten. Naast Lonicera zijn dat: Heptacodium, Leycesteria, Symphoricarpos en het vasteplantengeslacht Triosteum. Tekst loopt door onder de afbeelding
De eerste groep is het ondergeslacht Chamaecerasus, waarbij de planten als kenmerken hebben dat de bladeren onder de bloeiwijzen niet vergroeid zijn en de bloemen steeds in paren van twee in de bladoksels langs de twijgen verschijnen. De bekendste soort uit dit ondergeslacht is L. japonica. Het belangrijkste kenmerk van de soorten in het andere ondergeslacht (Lonicera) is dat de bladparen onder de bloeiwijzen vergroeid zijn tot 'schoteltjes'. L. periclymenum vormt hierop een uitzondering. Verder staan de bloemen gewoonlijk in kransen van zes aan het einde van de twijgen. De klimmende kamperfoelies zijn bladverliezend of wintergroen. Tot zover de theorie... Tekst loopt door onder de afbeelding
Als tuinplant voor particulieren of in de openbare ruimte zijn de klimmers uit deze groep niet erg belangrijk. Sterker nog, qua soortenaantal zijn ze sterk in de minderheid. De belangrijkste en bekendste soort is de al eerder genoemde L. japonica. Deze soort komt, zoals de naam al zegt, van origine voor in Japan. In de loop der eeuwen heeft deze opdringerige soort zich echter verspreid in China en de Himalaya. Veel problematischer is dat L. japonica verwilderd is in Noord- en Midden-Amerika, Australië, Nieuw-Zeeland, op de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden. In veel gevallen is deze soort geïmporteerd als tuinplant, maar in (met name) Noord-Amerika en Australië is de plant gebruikt om erosie tegen te gaan. Inmiddels is L. japonica daar zo'n probleem dat hij als invasieve exoot is aangemerkt. Los van bovenstaande problematiek, die zich buiten Europa afspeelt, is het een zeer functionele plant. De ranken met licht- tot donkergroene bladeren groeien snel en kunnen de bodem of een verticale wand snel bedekken. De bloemen, die dus steeds in paren in de bladoksels verschijnen, openen wit en kleuren crèmekleurig tot lichtgeel bij verbloeien. Ze geuren heerlijk fris en de bloemen openen over een lange periode vanaf mei tot in oktober. 'Hall's Prolific' is een bekende cultivar, die een verbetering is van de oudere 'Halliana'. Een voordeel van 'Hall's Prolific' is dat hij al als jonge plant bloeit. Het is een sterke, rijk bloeiende cultivar, waarvan de bloemen opvallend geel verbloeien. Speciaal voor toepassing in de openbare ruimte werd 'Dart's Acumen' geselecteerd. Deze cultivar heeft veel minder sterk de neiging te gaan klimmen, maar zal zich meer als een bodembedekker gedragen. De bladeren zijn frisgroen, wat bijdraagt aan de gezonde uitstraling van deze plant. Twee bontbladige cultivars die soms worden aangeboden, zijn 'Aureoreticulata' en 'Mint Crisp'. Eerstgenoemde dateert uit het midden van de 19e eeuw en heeft wat rondere bladeren, die soms eikenbladachtig zijn gelobd. De bladeren zijn donkergroen en hebben een opvallende netvormige gele nervatuur. Voor een goed effect moet de plant op een beschutte plaats in de volle zon staan. Deze cultivar is wel ziektegevoelig. Bij 'Mint Crisp' zijn de bladeren zeer dicht bezet met kleine witte stippen en vlekjes, die in de herfst vaak rozeachtig verkleuren. De bloemen zijn wit en verkleuren geel bij uitbloeien. Het is een opvallende cultivar, die niet met andere planten te verwarren is. Tekst loopt door onder de afbeelding
Twee wintergroene soorten uit het eerste ondergeslacht zijn Lonicera alseuosmoides en L. henryi. Beide soorten zijn inheems in China. L. henryi is een krachtig groeiende plant met leerachtig donkergroen blad. De bloemen zijn geel tot oranjerood en zeker bij gezaaide planten variabel. Hoewel de afzonderlijke bloemen niet erg groot zijn, kan de plant behoorlijk rijk bloeien en is daardoor toch erg aantrekkelijk. Een goede cultivar is 'Copper Beauty'. De jonge scheuten zijn diep koperrood en bijzonder opvallend. De bloemen zijn wit en verbloeien geel. L. alseuosmoides is een zeldzame soort die wat meer langwerpig blad heeft dan L. henryi. Ook is het blad wat dikker en leerachtiger, wat tot voordeel heeft dat de plant niet of nauwelijks wordt aangetast door luis of meeldauw. Deze soort groeit minder krachtig dan L. henryi, wat in sommige gevallen een voordeel is. De bloemen zijn crèmegeel met purperen tinten. Ze verbloeien donkerder. Ondanks de onbekendheid is het een mooie en bruikbare soort. Tekst loop door onder de afbeelding
Ondergeslacht Lonicera Een belangrijk kenmerk van planten in deze groep zijn de tot schoteltjes vergroeide bladparen, direct onder de bloemen. En laat dit kenmerk nu net ontbreken bij de belangrijkste soort in deze groep: Lonicera periclymenum. Het is een sterk groeiende plant, waarvan de jonge scheuten vaak purper gekleurd zijn. De donkergroene bladeren vormen een goede achtergrond voor de crèmewitte tot lichtgele bloemen, die vaak roze of (purper)rood getint zijn aan de buitenkant. De bloemen geuren sterk en aangenaam en trekken 's avonds vooral nachtvlinders aan. De rode besvruchten vormen eveneens een goede sierwaarde. Tekst loopt door onder de afbeelding
Naast deze cultivars zijn er nog zeker 25 andere, waarvan de meeste niet of slechts op kleine schaal worden gekweekt. Voor de volledigheid worden er toch enkele genoemd: 'Cream Cloud' (crèmewitte bloemen, lijkt sterk op 'Graham Thomas', sterke groei), 'Graham Thomas' (crèmewitte bloemen, sterke groei), 'Martine' (slechts weinig klimmend en meer struikvormig groeiend, bloemen crèmewit, geel verbloeiend) en 'Scentsation' (bloemen crèmewit, lichtgeel verbloeiend, bloeit al op zeer jonge leeftijd).
Schoteltjes Een aantal soorten heeft dus de kenmerkende schoteltjes onder de bloemen. De namen van de meeste soorten zullen niet bekend in de oren klinken, maar die van een belangrijke hybride wel: Lonicera brownii. Deze plant ontstond halverwege de 19e eeuw uit een kruising tussen Lonicera sempervirens en L. hirsuta. Deze goed groeiende plant heeft oranje bloemen, die van juni tot oktober openen. De bekendste cultivar is 'Dropmore Scarlet' (die officieel 'Dropmore Scarlet Trumpet' heet). Deze werd in 1950 in Dropmore, Manitoba (Canada) door dr. F.L. Skinner ontwikkeld. Skinner kruiste met name om planten te zoeken die het barre landklimaat van de Canadese prairies konden weerstaan. 'Dropmore Scarlet' kan temperaturen van +40 tot -40 graden weerstaan; ruim voldoende voor toepassing in het Nederlandse klimaat, dus, en niet voor niets één van de meest gekweekte klimmende kamperfoelies. Op het succes van 'Dropmore Scarlet' meeliftend, zijn er verschillende nieuwere cultivars op de markt gebracht. In Frankrijk werden de goudgele 'Toison d 'Or' en de iets meer oranjegele 'Mintrum' (Golden Trumpet) een jaar of vijftien geleden op de markt gebracht. Eén van de ouders van L. brownii, L. sempervirens, is op zich al aanbevelenswaardig. Deze van origine Noord-Amerikaanse soort komt voor van Florida in het zuiden tot Oost-Canada in het noorden. Sempervirens betekent 'altijd groen', maar alleen in het zuidelijkste deel van het verspreidingsgebied is de plant wintergroen. Het opvallendste kenmerk van deze soort is dat de bloemen oranje zijn. Ze steken goed af tegen het donkergroene blad. De bloemen zijn smal buisvormig en hebben niet de omhoog- en omlaagstekende lobben die bij veel andere soorten kenmerkend zijn. Er zijn een kleine twintig cultivars, maar deze zijn niet of slechts op kleine schaal in cultuur. Tekst loopt door onder de afbeelding
Lonicera tragophylla is de andere ouder die gebruikt werd om L. tellmanniana te ontwikkelen. De grote bloemen van L. tellmanniana zijn geërfd van L. tragophylla, die nog grotere bloemen heeft. Deze zijn geel tot oranjegeel, in sommige cultivars iets intenser van kleur. Helaas zijn de relatief korte bloeitijd en relatieve aantastings- en ziektegevoeligheid van L. tellmanniana ook een eigenschap van L. tragophylla. Dat veredelaars niet stilzitten, bewijst L. 'Mandarin'. Deze Canadese cultivar ontstond uit een kruising tussen L. tragophylla en L. brownii 'Dropmore Scarlet', waarmee de cirkel weer rond is. Het is een zeer winterharde cultivar met spectaculair oranje gekleurde bloemen. Naast de rijke bloei zijn ook de roodbruine jonge bladeren fraai. Helaas is ook van 'Mandarin' de bloeiperiode vrij kort, maar mooi is hij zeker. Europese soorten Tot slot nog aandacht voor de twee Europese soorten Lonicera caprifolium en L. etrusca en de hybride die eruit ontstond, L. italica. Het mooie van L. caprifolium is dat de plant vrijwel bodemvaag is. Hij kan dus op vrijwel iedere bodem groeien. Daarbij komt dat de bloemen roomwit tot iets roze zijn en zeer sterk en aangenaam geuren. Hij wordt soms verward met L. periclymenum, maar deze heeft geen schoteltjes onder de bloemen, die bij L. caprifolium duidelijk zichtbaar zijn. Er zijn enkele cultivars van L. caprifolium op de markt. In het Middellandse Zeegebied, Noord-Afrika en Klein-Azië komt de prachtige soort Lonicera etrusca voor. Het is een sterke halfwintergroene tot bladverliezende klimmer, die bijzonder rijk en lang bloeit. De sterk en aangenaam geurende bloemen staan in dicht op elkaar staande kransen, vaak met meerdere bijeen. Hierdoor ontstaan als het ware slingers met bloeiende kransen. De bloemkleur varieert van rozeachtig roomwit tot lichtgeel, vaak donkerder verbloeiend. De buitenkant van de bloemen is roomwit tot rood. Er zijn verschillende cultivars op de markt, waarvan 'Superba' de meest aanbevelenswaardige is. Voor het beste resultaat moet de plant wel enigszins beschut staan en beschermd zijn tegen schrale oostenwind. Uit bovengenoemde soorten ontstond de natuurlijke hybride L. italica. Deze plant lijkt het meest op L. etrusca. De bloemen zijn wit aan de binnenkant en purperrood aan de buitenkant. Ze verbloeien geel. Tekst loopt door onder de afbeelding
Klimmende kamperfoelies groeien goed op zand- en veengronden. Ze groeien het beste in de zon of halfschaduw. Voor veel soorten (o.a. L. caprifolium, L. periclymenum, L. tellmanniana en L. tragophylla) is het belangrijk dat de voet van de plant in de schaduw staat. De plant zal hierdoor minder stress hebben en daardoor dus weerbaarder zijn tegen aantastingen door ziektes en luis. Het is belangrijk dat de grond vochtig, maar goed doorlatend is. Als de bodem te droog wordt, is de kans op luisaantasting groter. De planten zijn geschikt als bodembedekker of als klimplant. Als ze als bodembedekker worden toegepast, hou er dan rekening mee dat ze kunnen - en in veel gevallen ook zullen - klimmen zodra ze tegen een obstakel groeien. L. japonica 'Dart's Acumen' vormt hierop een uitzondering; deze zal minder snel gaan klimmen en is daarmee een prima bodembedekker. Als klimmer is de meest logische toepassing tegen schuttingen, maar ook geluidschermen lenen zich goed om klimmende kamperfoelie tegen te planten. Bij gebruik van planten met behaarde bladeren (L. acuminata, L. giraldii) wordt dan als bonus ook meer fijnstof afgevangen. Goed toegepast zijn het sterke klimmers die rijk bloeien, veel insecten aantrekken en daarmee de biodiversiteit ook nog eens stimuleren. Foto's: Plants & Pictures
Tip de redactie |
|