Whatsapp Facebook X LinkedIn Instagram RSS feed

Coniferen, maar dan anders

ARTIKEL
Facebook Twitter Linkedin Whatsapp
Ronald Houtman, donderdag 14 februari 2019
471 sec


De laatste jaren zitten de teelt en verkoop van coniferen weer in de lift. Gelukkig; deze plantengroep is natuurlijk onmisbaar om evenwichtige tuinen aan te leggen en ook in de openbare ruimte kunnen sommige coniferen prima worden toegepast. Maar dan gaat het om de 'gewone' coniferen. Er is ook een groot aantal veel minder bekende soorten. En misschien zijn planten uit dit rariteitenkabinet ook weleens te gebruiken.

Cunninghamia lanceolata
Cunninghamia lanceolata

Wat zijn coniferen? Voor velen blijft dit een lastige vraag. De meeste mensen vinden alleen planten met schubvormig loof coniferen, en dan denkt men meestal aan haagconiferen. Soorten met naalden, zoals Picea of Pinus, worden niet als coniferen gezien, laat staan dat men Metasequoia of Taxodium als conifeer zal herkennen.
Het woord conifeer betekent: kegeldrager. Dit slaat natuurlijk op de bekende structuren waarin de zaden zitten. Bij sommige coniferen zijn dit geen kegels, maar vlezige structuren die de zaden geheel of gedeeltelijk omsluiten. Dit is onder andere het geval bij Juniperus en Taxus. Het wordt wellicht wat ingewikkeld, maar feitelijk zijn alleen de planten in de klasse Pinopsida (van het plantenrijk) dus coniferen. Iets breder getrokken zijn er dan de naaktzadigen. Buiten de coniferen horen hier ook onder andere Ginkgo en Ephedra bij. Bij de naaktzadigen zijn de zaadknoppen onbedekt, zodat de pollen gemakkelijker de zaadknop kunnen binnendringen. Bij de bedektzadigen zit er een vliesje om de zaadknoppen. Het feit dat de volgroeide zaden bedekt zijn (zoals onder andere bij CephaloTaxus, Ginkgo, Juniperus, Taxus en Torreya) heeft dus niets te maken met het al dan niet naaktzadig zijn.
Ook hebben coniferen geen gewone bladeren, maar zijn deze gevormd tot naalden of schubben. Hierdoor zijn ze direct te onderscheiden van andere plantengroepen. Soms is het verschil lastig, want sommige bloemplanten hebben ook schubben (Hebe) of naalden (Erica) in plaats van gewone bladeren.
Om het overzichtelijk te houden, zal het hier alleen over de 'echte' coniferen gaan. En dan niet over de usual suspects, maar juist over de wat onbekendere.


Bladeren

Om maar meteen met een uitzondering te beginnen: er zijn coniferen waarvan het loof op gewone bladeren lijkt. Dit is het geval bij Phyllocladus. Het zijn struiken tot (kleine) bomen die er helemaal niet uitzien als coniferen. De naalden/schubben zijn vergroeid tot leerachtige, bladachtige twijgen, wat ook de betekenis van de geslachtsnaam is: phyllos = blad, clados = twijg. Van de vier soorten zijn er twee min of meer winterhard. P. aspleniifolius met donkergroen loof is alleen geschikt voor toepassing op de mildste plaatsen. P. trichomanoides var. Alpinus heeft blauwgroen blad en is winterharder.


De meeste mensen vinden alleen planten met schubvormig loof coniferen, en dan denkt men meestal aan haagconiferen

Bladverliezend

Het gros van de coniferen is wintergroen, maar een klein deel is bladverliezend. Heel bekend zijn natuurlijk Larix, Metasequoia en Taxodium. Veel minder bekend zijn Glyptostrobus en Pseudolarix. De loofstructuur van de bladverliezende coniferen is fijner dan bij de wintergroene. Glyptostrobus zijn zeer zeldzame kleine bomen met een slanke habitus, die het meeste lijken op Metasequoia, maar het geveerde loof is langer en fijner.


Iets bekender is Pseudolarix amabilis. Deze statige boom is nauw verwant aan de veel bekendere Larix, maar natuurlijk zijn er verschillen. Zo is een Larix gewoonlijk veel slanker en maken deze bomen een wat ielere indruk dan Pseudolarix. De kegels van Pseudolarix bestaan uit driehoekige, vlezige schubben en vallen bij rijpen uiteen. Bij Larix blijven de kegels gewoonlijk meerdere jaren aan de twijgen zitten. De vrij lange, zachte naalden zijn heldergroen van kleur. P. amabilis verdraagt geen kalkrijke grond, maar zal verder op vrijwel iedere doorlatende bodem groeien. De boom houdt van warmte, dus een plek in de volle zon of lichte schaduw is prima. Voor een goede groei is het wel belangrijk dat de bodem goed afwaterend is en de plant voldoende voeding heeft. Bij gebrek aan voedingsstoffen zullen de naalden snel geel kleuren. P. amabilis is prima winterhard en kan een schitterende solitairboom vormen.
Een mooie toegevoegde waarde van bladverliezende coniferen is dat ze herfstkleuren geven. Met name Pseudolarix is wat dat betreft een topper. Rond eind oktober kleuren de naalden diep goudgeel tot licht bruinoranje.


Tekst loopt verder onder de afbeelding


Lijkt op Taxus

Taxus is zo veelzijdig en gemakkelijk, dat het vrijwel onmogelijk is om een vervanger hiervoor te vinden. En die zijn er ook niet echt in de wereld van de coniferen. Wel zijn er enkele lookalikes: PseudoTaxus chienii en Saxegothaea conspicua. Beide zijn voldoende winterhard om in ons land te worden toegepast, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat met name Saxegothaea niet veel toevoegt naast Taxus. Opvallend is dat Saxegothaea geen familie is van Taxus, maar er toch op lijkt. De donkergroene naalden glanzen en hebben een vrij scherpe top. Aan de onderzijde zijn twee grijze lenticelstrepen zichtbaar. Een groot verschil met Taxus is dat S. conspicua geen vlezige vruchten krijgt, maar ronde, groene kegeltjes die uit dikke schubben bestaan. S. Conspicua is voldoende winterhard voor toepassing in ons klimaat, maar naast Taxus voegt de plant eigenlijk niets toe aan onze tuinen en parken.


Het grote geslacht Podocarpus bestaat voornamelijk uit subtropische soorten, maar enkele kortnaaldige soorten komen voor in Tasmanië en Nieuw-Zeeland. Deze zijn prima winterhard en kunnen dan ook goed bij ons worden toegepast. Het zijn geen moeilijke planten, die soms opvallende loofkleuren hebben. P. Nivalis is een klein struikje met korte, vrij brede en zachte naalden. Net als Taxus is P. nivalis tweehuizig; er zijn dus mannelijke en vrouwelijke planten. De iets minder winterharde P. Totara heeft wat scherpere naalden en groeit uit tot een grote piramidale struik of kleine boom. Vanwege de winterhardheid is het een goede plant voor serres en binnentuinen. 'Aureus' is een geelnaaldige cultivar met sprankelende loofkleuren.
PseudoTaxus chienii is het beste te beschouwen als een Taxus met witte vruchten. Op jonge leeftijd moet de plant wel enigszins worden beschermd, maar als hij ouder is, is de winterhardheid goed. Toch is dit geen plant voor grootschalige toepassing, al was het alleen al omdat het een zeldzame verschijning is. Deze struik is in Zuidoost-China, het natuurlijk verspreidingsgebied, zeer zeldzaam en wordt zelfs met uitsterven bedreigd.
Logischerwijs komt Taiwania van het gelijknamige eiland in de Chinese Zee. Het is een kleine tot middelgrote boom met een doorgaande harttak en sierlijk afhangende twijgen. De naaldvormige schubben lijken wel wat op die van de nauw verwante Cryptomeria, maar voelen scherp aan. Ze zijn donkergroen, soms wat blauwgrijs. De boom moet beschermd worden tegen strenge vorst en is dus alleen geschikt voor toepassing op milde, beschutte plaatsen.


Iets minder zeldzaam zijn de soorten uit het geslacht Torreya. De bekendste soort is T. nucifera. Oppervlakkig gezien lijkt de plant op Taxus, maar de naalden staan steeds aan weerszijden van de twijgen (en niet rondom, zoals bij Taxus). Ook zijn de naalden veel stugger en scherp gepunt. De zaden zitten in een stevig vlezig omhulsel en niet in een kegel. De twee Noord-Amerikaanse soorten T. califonica en T. taxifolia zijn ook te herkennen door even een naald te kneuzen en hieraan te ruiken. Geurt de gekneusde naald naar citrusvruchten, dan is het Torreya. Ze vormen bomen die ook in ons klimaat meer dan 10 m hoog kunnen worden en kunnen dienen als alternatief voor boomvormige Abies of Picea. Van T. nucifera bestaat ook een cultivar met bont loof: 'Variegata'. De naalden van deze plant zijn deels (crème)wit. De meningen zijn verdeeld over de vraag of dit mooi is, maar spectaculair is het zeker wel!

Om bij de scherp gepunte naalden te blijven: de Chinese Cunninghamia is een waardige opponent van Torreya

Langere naalden

Om bij de scherp gepunte naalden te blijven: de Chinese Cunninghamia is een waardige opponent van Torreya. Qua naaldstructuur lijkt Cunninghamia wat op Araucaria araucana. De twee soorten, C. konishii en C. lanceolata, lijken sterk op elkaar. C. Lanceolata wordt het meest gekweekt. Het is een kleine boom met een opvallend strakke piramidale groeiwijze. De twijgtoppen hangen steeds iets naar beneden, wat de boom een sierlijk karakter geeft. Helaas worden vooral de onderste takken regelmatig bruin. Dit kan een ontsierend beeld geven. Er is ook een cultivar met een iets blauwe glans op het loof: 'Glauca'.
Veel bekender is natuurlijk CephaloTaxus. Het vreemde van deze plant is dat de soort C. harringtonii nauwelijks wordt gekweekt. Het is vooral de zuilvormig groeiende cultivar 'Fastigiata' die bekend is. Typisch aan deze cultivar is dat de naalden variëren in lengte. Dit geeft de omhoog staande twijgen een apart uiterlijk. Een lage en breed groeiende cultivar is 'Gimborn's Pillow'. Deze blijft beduidend lager dan de soort en heeft een dichtere vertakking. Een derde cultivar die weleens wordt aangetroffen, is 'Korean Gold'. Deze heeft gele tot groengele naalden. Er zijn nog minstens vijf andere cultivars, maar deze worden niet of nauwelijks gekweekt.
De obscure Cathaya argyrophylla is een echte bijzonderheid. Prachtig voor de verzamelaar, maar niet van enige waarde als tuinplant. Jammer, want Cathaya is met zijn lange, zachte, iets gebogen heldergroene naalden echt wel een heel mooie plant, maar helaas in ons klimaat twijfelachtig winterhard. Ook stelt deze plant nogal wat eisen aan de standplaats. Deze moet beschut zijn en de bodem relatief zuur, maar wel doorlatend.


Tekst loopt verder onder de afbeelding


Dinosaurusboom

Deze populaire naam werd al snel gegeven aan de pas in 1994 ontdekte Wollemia nobilis. De parkwachter David Noble ontdekte de (toen nog onbekende) bomen in een afgelegen vallei in Zuidwest-Australië. Van deze boom, in het Engels Wollemi pine genaamd, zijn in het wild slechts een veertigtal volwassen exemplaren bekend en ongeveer 200 jonge boompjes. Aanvankelijk was het een zeldzaamheid in Europa en de eerste bomen werden angstvallig beschermd en bewaakt. Maar dankzij effectieve verspreiding, eerst naar botanische tuinen en daarna via kwekerijen, is deze soort nu algemeen in cultuur. De naam dinosaurusboom is verzonnen omdat de boom alleen bekend was van fossielen van nauw verwante soorten die zo'n 200 miljoen jaar geleden leefden, toen er dus nog dinosaurussen rondliepen. De Wollemi pine is een sterk groeiende boom met een opgaande groeiwijze. Natuurlijk zijn er nog geen oude exemplaren buiten Australië, maar de bomen in de natuur zijn zo'n 40 m hoog. De boom vormt een doorgaande harttak en vrijwel horizontaal afstaande zijtakken met lange, vrij zachte naalden. Wollemia blijkt verassend winterhard te zijn en op verschillende plaatsen in ons land staan al vrij forse exemplaren. Toch zal de boom moeite hebben met matige vorst.


Schubben

Ten slotte aandacht voor de andere grote groep: de schubconiferen. Athrotaxis is een geslacht dat uit slechts twee soorten en een hybride bestaat die alle op Tasmanië voorkomen. Bij A. cupressoides, de meest winterharde soort, liggen de donkergroene schubben strak tegen de twijgen. A. selaginoides lijkt meer op Cryptomeria. De hybride A. Laxifoliazit ertussenin. Het zijn slank opgaande bomen die in de natuur meer dan 15 m hoog kunnen worden. Bij ons zal A. Cupressoides een klein boompje van maximaal een meter of vier worden. De bomen kunnen veel kleine, ronde kegeltjes produceren, wat enigszins ontsierend kan zijn. Athrotaxis is matig winterhard en vooral geschikt voor binnentuinen.


Het geslacht Fitzroyabestaat uit slechts één soort, die van nature voorkomt in zuidelijk Zuid-Amerika. F. cupressoides is een langzaam groeiende boom, die in de natuur meer dan 50 m hoog kan worden. In ons klimaat blijft hij beduidend kleiner en is hij vaak struikachtig groeiend. Het schubvormige loof is donker grijsgroen. In de natuur is Fitzroya bedreigd en hij geniet in Chili en Argentinië een beschermde status.
Naast de soms iets mindere winterhardheid is er nog een reden waarom veel van de hier genoemde buitenbeentjes nauwelijks worden toegepast. Ze lijken te veel op bekende coniferen zoals Chamaecyparis of Thuja. Dat is ook het geval met Austrocedrus chilensis. Ondanks de naam lijkt deze grote struik tot kleine boom helemaal niet op Cedrus, maar eerder op Thuja. De loofstructuur is echter veel fijner, wat de plant sierlijker maakt. Het loof is donker geelgroen tot donker grijsgroen. Als plant groeit A. chilensis aanvankelijk smal piramidaal en wordt later iets breder. Daarbij is deze soort verassend winterhard, zeker als de plant eenmaal vaststaat.


Siberië

Als laatste wellicht de bekendste van de in dit artikel genoemde planten: Microbiota decussata. De geschiedenis van deze bodembedekkende conifeer is op zijn minst interessant. In 1923 werd M. Decussata voor het eerst beschreven. De naam is afgeleid van Biota, de oude naam voor Thuja. Het duurde tot 1949 voordat de eerste planten in de botanische tuin van Tasjkent (Oezbekistan) te zien waren. Via een Tsjechische botanische tuin kwam de plant in 1965 in de botanische tuin van Hamburg terecht en van daaruit in 1967 in Trompenburg Tuinen en Arboretum in Rotterdam. Dankzij de goede contacten van de Rotterdamse tuin met de Nederlandse boomkwekerij werd de plant in 1972 in Nederland voor het eerst op kleine schaal gekweekt. Inmiddels is M. Decussata een behoorlijk ingeburgerd gewas. En dat pas na 45 jaar! Het is een lage, zeer breed uitgroeiende bodembedekker met dofgroen loof. 's Winters kleurt het loof brons- tot purperbruin. Dit vindt niet iedereen mooi, maar het geeft de plant wel meer dynamiek, en combinaties met bollen, andere coniferen en winterbloeiende heesters liggen daarmee voor de hand. Er zijn enkele cultivars op de markt. De oudste is 'Jacobsen'. Deze Deense cultivar groeit meer opgaand dan de soort. In Nederland ontstonden onlangs 'Filip's Pretty Pride' en 'Lucas'. Laatstgenoemde heeft een compacte, maar duidelijk meer opgaande habitus. Het loof heeft een fraaie fijne structuur en een mooie zachtgroene kleur. In vergelijking met de soort groeit Filip's Pretty Pride' compacter en hij heeft een mooie uniform ronde plantvorm.
Aangezien M. decussata van origine uit Siberië komt, zit het met de winterhardheid wel goed.


Toepassing

Omdat het hier genoemde sortiment nogal uiteenloopt, is het moeilijk algemene aanwijzingen te geven voor de toepassing. De forsere planten, zoals Athrotaxis, Cathaya, Cunninghamia, Fitzroya, Phyllocladus, Pseudolarix, Taiwania, Torreya en Wollemia, zijn vooral geschikt om als solitair te worden toegepast. Planten als CephaloTaxusPodocarpus, PseudoTaxus en Saxegothaea, kunnen ook in (kleine) groepen worden toegepast. Microbiota, ten slotte, is een prima bodembedekker voor kleine tot middelgrote plantvakken.
Bij het hier genoemde sortiment speelt de winterhardheid een belangrijke rol. De mindere winterharde soorten kunnen prima in binnentuinen worden geplant, maar hebben buiten toch wel een beschutte, milde plaats nodig. Zoals alle coniferen komen ook deze planten het best tot hun recht in gemengde beplantingen en heester- en vasteplantenborders.


LOGIN   met je e-mailadres om te reageren.

REACTIES
Er zijn nog geen reacties.

download artikel

Tip de redactie

Meld je aan voor onze digitale nieuwsbrief.
GREEN OUTLET
GEVRAAGD: Webdesign Hamburg
maandag 25 november 2024
AGENDA
Ahlmann Nederland viert 50 jaar met open dagen op 13, 14 en 15 december
vrijdag 13 december 2024
t/m zondag 15 december 2024
Groene Sector Vakbeurs 2025
dinsdag 7 januari 2025
t/m donderdag 9 januari 2025
Agribex 2025
woensdag 3 december 2025
t/m zondag 7 december 2025

ONDERDELEN
Archief
Dossiers
Green Industry Profile
OVER ONS
Over ons
Duurzaamheid & NWST
Contact
Het team
ADVERTEREN EN ABONNEREN
Fysiek abonnement
Digitaal abonnement
Abonneren nieuwsbrief
Adverteren
Verschijningsdata
MEER
Redactionele spelregels
Algemene voorwaarden
Disclaimer
Privacy
Cookies
ONDERDELEN
OVER ONS
ADVERTEREN EN ABONNEREN
MEER