| |||||||||||||
Het klimaat verandert, het sortiment mag dus mee veranderen Dat klimaatverandering effect heeft op de planten die we toepassen, is van lieverlee wel duidelijk. Er zijn voorbeelden genoeg van planten die 20 jaar geleden niet buiten konden worden geplant en die nu wel in tuinen worden toegepast. De mogelijkheden en het sortiment verschuiven dus. Maar er zijn nog steeds planten die minder winterhard zijn en niet worden toegepast uit angst voor bevriezing in de eerste de beste winter. Deze angst is niet altijd gegrond.
Winterhardheid is een complex begrip. Of een plant winterhard is, hangt niet alleen af van een minimumtemperatuur, maar ook van het (lokale) klimaat, de grondsoort, de vochttoestand van bodem en lucht en natuurlijk de standplaats. Het klimaat verandert continu, maar dit gaat zo langzaam dat we er in het dagelijks leven niets van merken. In de (verre) geschiedenis hebben we zowel warme als koude periodes gekend. De laatste decennia is er een duidelijke tendens naar opwarming. Dat is niet iets van de laatste jaren, alleen de effecten dringen steeds meer tot ons door. Planten als Choisya ternata, Fatsia japonica en Viburnum tinus konden in de jaren 70 en 80 niet buiten worden geplant zonder groot risico dat ze in de eerstvolgende winter zouden bevriezen. Nu vinden we deze planten eigenlijk heel normaal in onze tuinen en plantsoenen en behoren ze bijna tot het standaardsortiment. Dat geldt zeker voor Viburnum tinus.
Dit 'verzachtende' klimaat houdt dus in dat er in het toepasbaar sortiment een verschuiving plaatsvindt naar planten die vroeger als niet winterhard werden beschouwd. Vervolgens zijn er planten die - laten we zeggen - 30 jaar geleden als nog net iets minder winterhard werden beschouwd dan de hier genoemde voorbeelden, maar nu de eer hebben om als twijfelachtig winterhard te boek te staan. We zouden deze planten het 'halfzachte' of 'Engelse sortiment' kunnen noemen. In veel gevallen is er trouwens weinig Engels aan, buiten het feit dat de planten vaak in Engelse tuinen te zien zijn. EngelandEngelse tuinen zijn nog steeds het Mekka voor veel tuinliefhebbers. Zowel qua aanleg als sortiment hebben we in Nederland sterk de neiging naar onze buren aan de andere kant van de Noordzee te kijken. Niet geheel terecht, want het niveau van tuinarchitecten en -ontwerpers in Nederland doet tegenwoordig niet meer onder voor het Engelse. Maar dit terzijde. Wat de Engelsen wel voor hebben op Nederland, is het klimaat. Het Engelse klimaat is net iets milder dan het Nederlandse. Hierdoor kunnen verschillende planten in Engeland wel gedijen, terwijl ze het in Nederland veel moeilijker hebben. Deze planten worden hier gemakshalve met de term 'Engels sortiment' aangeduid.Uiteraard is er geen sprake van een vastomlijnd sortiment en is de keuze ervan mede afhankelijk van de locatie in Nederland (of België). Maar er kan wel een aantal planten worden genoemd die typisch tot het Engelse sortiment behoren. Nogmaals, dit is een vrij willekeurig sortiment, gekozen op basis van mogelijkheden voor toepassing in (een groter gedeelte van) Nederland en een beetje persoonlijke voorkeur. Gemakshalve staan de planten op alfabet.
Arbutus unedoDat Arbutus familie is van Erica en Rhododendron, is op het eerste gezicht niet direct duidelijk. Pas als de bloemen van dichtbij worden bekeken, valt de gelijkenis op met de bloemen van bijvoorbeeld Pieris of Vaccinium. Het geslacht Arbutus bevat zowel bomen als forse struiken. Zowel het geslacht als geheel als A. unedo wordt in het Nederlands aardbeienboom genoemd. Dit slaat op de vruchten, die eigenlijk meer op lychees lijken dan op aardbeien. De vruchten zijn trouwens ook eetbaar; ze zijn vrij wrang en kunnen worden verwerkt tot gelei, jam of likeur.Arbutus unedo komt van nature voor in het Middellandse Zeegebied en in het zuidwesten van Ierland. Vanuit een struikvorm kan de plant uitgroeien tot een kleine boom van meer dan 7 m hoog, met een ronde kroon. De wintergroene bladeren zijn eirond tot omgekeerd eirond, donkergroen en voelen wat leerachtig aan. De bloemen verschijnen in het najaar in afhangende pluimen. De afzonderlijke bloemen zijn urnvormig en crèmekleurig tot roze-achtig. Er zijn verschillende cultivars op de markt. 'Quercifolia' wijkt af van de soort doordat de bladeren gelobd zijn. 'Rubra' is de aan te bevelen keuze. De bloemen zijn rozerood van kleur en duidelijk mooier dan bij de soort. De aardbeienboom verdraagt zeewind, maar houdt niet van koude, drogende noorden- of oostenwind. De struik groeit het beste op een neutrale tot zure zand- of veengrond, op een enigszins beschutte plaats in de halfschaduw. Tegenwoordig kan de boom Nederlandse winters vrijwel probleemloos doorstaan.
Argyrocytisus battandieriVanuit een iets zuidelijker verspreidingsgebied dan Arbutus unedo, namelijk Marokko en het Atlasgebergte, komt Argyrocytisus battandieri. Deze heester was vroeger bekend als Cytisus battandieri, maar wijkt dermate af van de andere Cytisus-soorten dat deze in een apart geslacht werd geplaatst. Het is een vrij losse, breed opgaand groeiende grote struik die onder gunstige omstandigheden ruim 4 m hoog wordt. De takken van deze bladverliezende struik zijn relatief lang en slap. Cytisus battandieri leent zich dan ook uitstekend om als leiplant tegen een muur te worden toegepast. De bladeren zijn drietallig en mooi zilvergrijs behaard. Omstreeks begin juli verschijnen de bloemen in dichte trossen van meer dan 10 cm lang. Ze zijn diepgeel en geuren zeer aangenaam, enigszins ananas-achtig.Vanwege de wat slappe takken is het aan te bevelen A. battandieri tegen een muur of pergola te planten, waartegen de struik geleid kan worden. De plant verdraagt wel wind, maar geen zeewind. Het is een typische warmteminner die op een plaats in de volle zon moet staan. De grondsoort is niet van belang, maar de grond moet goed gedraineerd zijn en niet te lang nat blijven.
Brachyglottis 'Sunshine'Ook dit is een plant waarvan de naam vrij recent is gewijzigd. Brachyglottis is nog steeds bekend onder de oude naam: Senecio. 'Sunshine' is een hybride van onbekende ouders, maar werd in het verleden onder andere gekweekt en verkocht als Senecio greyi en S. laxifolia. Het is een vrij lage en brede wintergroene struik die circa 1 m hoog wordt en veel breder. De bladeren zijn eirond tot omgekeerd eirond en dof groengrijs van kleur met een lichtere rand. De onderkant van het blad is grijswit, wat een leuk effect geeft als de bladeren door de wind worden bewogen. De bloemen, die vanaf half juni tot eind augustus verschijnen, zijn heldergeel en lijken het meest op gele margrieten. Het contrast met het grijze blad is schitterend.Door de lage groeiwijze kan 'Sunshine' goed in plantvakken of borders worden toegepast, hoewel geel natuurlijk niet de gemakkelijkst te combineren kleur is. 'Sunshine' kan veel zon verdragen en een plek in de volle zon is dan ook aan te bevelen. Ook droogte wordt vrij goed verdragen. Als de plant op te vochtige en te voedzame grond staat, zal deze sterker groeien, met langere, slappere twijgen. Dat komt de plantvorm uiteraard niet ten goede. 'Sunshine' zal op iedere grondsoort groeien, mits goed doorlatend. Om de winter zonder al te veel schade door te komen, moet de plant worden beschermd tegen drogende noorden- en oostenwind. Als er geen sneeuwdek is, maar wel langdurige vorst, moet de plant worden afgedekt; anders zal het blad behoorlijk kunnen beschadigen.
CorokiaWe blijven nog even in de geelbloeiende heesters; alle leden van het Nieuw-Zeelandse geslacht Corokia zijn wintergroen en bloeien geel. Er zijn maar weinig soorten, waarvan de twee bekendste, Corokia buddlejoides en C. cotoneaster, eigenlijk de enige twee zijn die worden gekweekt. Ook de natuurlijke hybride tussen deze soorten, C. ×virgata, is aan te bevelen. Corokia buddlejoides is een breed opgaand groeiende heester die onder ideale omstandigheden zo'n 2 m hoog kan worden. De bladeren zijn tot ruim 10 cm lang en circa 1,5 cm breed en doen enigszins aan Buddleja-bladeren denken. Ze zijn glanzend donkergroen. In mei en juni verschijnen pluimen met circa 1 cm grote, heldergele, stervormige bloemetjes.Corokia cotoneaster ziet er heel anders uit. Ook deze heester kan zo'n 2 m hoog worden, maar het is een zeer dicht vertakte plant met min of meer zigzag-twijgen en kleine, ronde tot omgekeerd eironde blaadjes van hooguit 2 cm grootte. De bloemen openen in mei en juni en staan alleen of in kleine bundeltjes in de bladoksels. De bloei is niet overdadig, maar de vele gele stervormige bloemetjes die verspreid in de plant zitten geven wel een mooi effect. De natuurlijke hybride tussen deze twee soorten, Corokia ×virgata, is ook uiterlijk intermediair tussen de soorten. Het is een dichtvertakte struik die groter kan groeien dan beide ouders. De twijgen zijn minder zigzag dan bij C. cotoneaster. De bladeren zijn langwerpig tot smal omgekeerd eirond, groter dan bij C. cotoneaster en kleiner dan bij C. buddlejoides. De bloemen, die ook in mei en juni openen, zijn - hoe kan het ook anders - stervormig en geel. Ze staan in bundeltjes van meestal drie bloemen bij elkaar in de bladoksels aan het eind van de twijgen bijeen. In tegenstelling tot C. buddlejoides (donkerrood tot zwart) en C. cotoneaster (rood), zijn de besvormige vruchten van C. ×virgata oranje. Twee uitzonderingen zijn 'Red Wonder' en 'Yellow Wonder', rijkbloeiende cultivars die veel rode of gele vruchten kunnen produceren. Er zijn verschillende cultivars van C. ×virgata, die van elkaar verschillen door de bladkleuren. Zo zijn er cultivars met bruin- tot bronskleurig blad ('Bronze King', 'Bronze Lady', 'Frosted Chocolate'), soms met meer roze tinten, zoals bij 'Pink Delight'. Een bontbladige cultivar is 'Sunsplash' en enkele nieuwere cultivars hebben sprankelend geel blad, bijvoorbeeld 'Banana Royal'. Corokia groeien het best op goed doorlatende grond met een licht zure tot neutrale pH. Het zijn leuke solitairstruiken die op een beschutte plaats in de halfschaduw het best zullen gedijen.
FremontodendronDe laatste geelbloeiende plant is een iets bekendere. Hoewel meestal simpelweg Fremontodendron californicum genoemd, worden er feitelijk ook enkele hybriden gekweekt: 'California Glory' en 'Pacific Sunset'. Het zijn allemaal opgaand groeiende struiken die uiteindelijk uitgroeien tot kleine bomen met een open, ovale kroon. De handvormig gelobde bladeren zijn donkergroen. Ze zijn, net als bijvoorbeeld Viburnum rhytidophyllum, bezet met stervormige haren, die kunnen irriteren in ogen en luchtwegen als er tussen de planten wordt gewerkt. Deze beharing komt trouwens niet zomaar los, dus aanplanten en ervan genieten is geen probleem. De bloemen kunnen ruim 6 cm groot worden en bestaan uit vijf diepgele bloembladeren. Vrijwel gedurende het gehele seizoen, van mei tot in september, openen de bloemen.Plant Fremontodendron op zeer goed doorlatende leem- of zandgrond. Veengrond kan ook, maar vooral 's winters mag de plant niet te vochtig staan. De plant moet beschut staan, is niet erg (zee)windbestendig en groeit het best in de volle zon. Gebruik Fremontodendron als solitair tegen een zuid- of zuidwestmuur van een gebouw.
Gomphostigma virgatumHet is op zijn minst opvallend dat een heester uit Zuid-Afrika bij ons winterhard is. Gomphostigma komt voor in het hoger gelegen oosten van Zuid-Afrika en groeit daar in rotsachtige gebieden langs beken en rivieren. Het is een bossig groeiende struik die enkele meters hoog kan worden. De bladeren zijn smal lancetvormig en zowel de bladeren als de twijgen zijn zacht groengrijs van kleur, wat de plant niet alleen als bloemheester, maar ook als blad- en textuurplant aantrekkelijk maakt. Vanaf begin juli verschijnen de losse trossen met witte bloemen. De bloei duurt voort tot in september.Zoals te verwachten van een Zuid-Afrikaanse plant, is Gomphostigma virgatum een echte warmteminner. Een plek in de volle zon op een voldoende vochtige bodem is dan ook aan te bevelen, hoewel de plant tijdelijke droogte goed kan weerstaan. Het groengrijze blad en de witte bloemen maken combineren met andere (vaste) planten gemakkelijk. Naar Nederlandse maatstaven is de winterhardheid ruim voldoende tot goed.
OleariaEen geslacht van heesters die voornamelijk in Australië en Nieuw-Zeeland voorkomen. Ze zijn het best te omschrijven als houtige asters. Niet voor niets wordt Olearia in het Engels tree daisy genoemd. De Australische soorten zijn onvoldoende winterhard in ons klimaat, maar verschillende Nieuw-Zeelandse soorten zijn het proberen waard.De meest winterharde, Olearia odorata, is helaas ook de minst aantrekkelijke. Het is een bossige, dicht vertakte struik met donkerbruine ronde twijgen en kleine lepelvormige blaadjes, die bij vorst afvallen. De kleine groenig gele bloemen hebben geen kleurige bloemblaadjes (lintbloemen bij Asteraceae) en hebben als enige (sier)waarde dat ze zoet geuren. De plant is prima winterhard, maar wel een beetje saai. De forsere O. virgata vormt een grote struik tot - in milde klimaten - kleine boom. De oude bast is bruin en gegroefd. De grijsgroene bladeren zijn lancetvormig. In Europa zijn de cultivar 'Dartonii' en de variëteit lineata het meest verspreid. 'Dartonii' is iets grover en var. lineata heeft juist een iets fijnere textuur dan de 'gewone' O. virgata. De bloei is onopvallend en het zijn vooral blad- en textuurplanten. Eveneens grijsgroen blad, maar beduidend groter en breder (het blad dus), heeft O. 'Waikariensis'. Deze hybride vormt een bescheiden struikje tot circa 1 m hoog en 1,5 m breed, dat in de vroege zomer overdekt kan zijn met kleine witte asterachtige bloemetjes. De bekendste Olearia, O. haastii, lijkt wat op een miniatuurversie van O. 'Waikariensis'. De bladeren zijn echter wat groener en de plant bloeit iets minder rijk met kleinere bloemetjes. Naast O. odorata en O. nummulariifolia is O. haastii de meest winterharde soort. O. nummulariifolia is een zeer gedrongen struikje met kleine ronde blaadjes. De bloei is niet erg opvallend en omdat de plant een bijna bonzai-achtige groei heeft, is deze geschikt voor toepassing in rotstuinen. De laatste soort die hier wordt genoemd, is O. solandri. Met de kleine blaadjes lijkt O. solandri meer op een uit de kluiten gewassen heideplant. Het loof is aantrekkelijk groengeel en kleurt 's winters meer bronsgeel. De bloei is onopvallend, maar de lichtbruine zaadpluisjes kunnen nog lang na de bloei in de plant blijven hangen. Met name de Nieuw-Zeelandse Olearia zijn voor liefhebbers de moeite van het proberen waard. Het is een zeer veelzijdig geslacht, waarvan de soorten vaak sterk afwijkende bladvormen en -kleuren hebben. Behalve O. odorata zullen alle hier genoemde Olearia tijdens een periode van matige tot strenge vorst (diep) terugvriezen.
RibesHet geslacht Ribes is niet het eerste waaraan wordt gedacht als het om 'Engels sortiment' gaat. Bekende en zeer winterharde soorten als Ribes nigrum, R. rubrum, R. sanguineum en R. uva-crispa en hun cultivars worden op grote schaal gekweekt en toegepast. Toch worden twee soorten hier genoemd: Ribes laurifolium en R. speciosum. Eerstgenoemde is een laag- en breedgroeiende wintergroene heester met vrij groot, dof middengroen blad dat ovaal van vorm is. Al vroeg in het jaar, meestal rond maart, openen de lichtgroene tot geelgroene bloemen in dichte trossen. Er zijn mannelijke en vrouwelijke planten. De mannelijke bloemen zijn ruim 1 cm groot en de trossen zijn tot 5 cm lang. Vrouwelijke bloemen zijn maximaal 1 cm groot en de bloemtrossen circa 2,5 cm lang. Het zijn liefhebbersplanten, die van dichtbij bekeken overigens erg mooi zijn.Hoe anders is dat bij Ribes speciosum, die ronduit spectaculair is als hij in bloei staat. R. speciosum is een bescheiden heestertje met slappe, sterk bedoornde twijgen. De kleine blaadjes zijn drie- tot vijflobbig en glanzend donkergroen. In het voorjaar verschijnen de bundeltjes met hangende rode bloemen. Uit een smalle rode kroon steken de meeldraden ver naar buiten. Met enige fantasie lijken deze op Fuchsia. Het beste kan R. speciosum tegen een muur worden geleid. De wat zwakke twijgen worden dan door binden ondersteund en de hangende bloemen komen veel beter tot hun recht. Beide Ribes-soorten houden van voldoende vochtige, voedzame grond en een plaats in de halfschaduw. R. speciosum kan het beste tegen een muur op het westen worden geleid.
ScheffleraNog zo'n vreemde naam in dit rijtje. Bij Schefflera wordt meestal aan de bekende vingerplant gedacht, de kamerplant met de handvormig gedeelde bladeren. Een overeenkomst met de tuinvarianten is dat de bladeren daarvan eveneens handvormig gedeeld zijn. Er zijn verschillende soorten, die geen van alle op grote schaal worden gekweekt. De groeiwijze van deze wintergroene heesters is het best te vergelijken met Fatsia: dikke takken waaraan aan de uiteinden bundels met bladeren staan. De bladeren vormen een paraplu-achtige kroon, wat de planten een tropische uitstraling geeft. De meest algemene soort is S. taiwaniana, met donkergroen blad, dat iets grijsgroen uitloopt. Het zijn van origine planten van open bossen, dus plant ze niet in de volle zon, maar ook niet in de diepe schaduw. Ze houden van voedzame, vrij vochtige, maar goed gedraineerde grond. Iedere zure tot neutrale bodem zal voldoen. De winterhardheid is verrassend goed.
Vallea stipularisWaarschijnlijk de minst winterharde in dit artikel, maar misschien ook de mooiste, is Vallea stipularis. Deze forse heester uit het Andesgebergte kan enkele meters hoog worden, hoewel dat in ons klimaat vrijwel nooit gebeurt. De bladeren zijn breed ovaal en dofgroen. Omstreeks juni openen de hangende, klokvormige bloemen. Deze zijn intens rozerood van kleur en sierlijk van vorm door de gefranjerde randjes van de bloemblaadjes. De bloemen zijn ruim 1 cm groot en hangen als kleine robijnen in de plant.Het is geen sterke plant en hij heeft enige beschutting en bescherming nodig. Het best komt V. stipularis tot zijn recht als hij tegen een muur (op het zuiden of zuidwesten) is geplant. Door de plant min of meer als leiplant te behandelen, zorg je dat de muur de nodige ondersteuning biedt. Hij houdt van voedzame, goed gedraineerde, maar voldoende vochtige grond en kan het beste op licht zure tot kalkhoudende grond worden geplant. Moet bij vorst worden beschermd. Bezint eer ge begintHet hier genoemde sortiment kan dus niet zonder meer overal in Nederland worden toegepast. In sommige gevallen zijn onze zomers te zonnig en warm, maar dit kan worden ondervangen door de planten op de juiste standplaats te zetten. Bij matige of strenge vorst zal het hier genoemde sortiment het echter niet altijd even makkelijk hebben. Ook zal de verkrijgbaarheid van de planten kan moeilijk tot zeer moeilijk zijn. Een kwestie van vraag en aanbod. Maar deze planten verdienen het niet om genegeerd te worden; daar zijn ze te mooi voor.Dat zijn dus geen redenen om de planten niet toe te passen. Vooral als men eens iets anders wil en niet bang is om het tuinavontuur aan te gaan, zijn het leuke uitdagingen. En bij succes is de beloning in de vorm van prachtige planten en/of bloemen altijd de moeite waard!
Tip de redactie |
|