Ronald Houtman,
woensdag 14 december 2022 |
|
| 348 sec |
Aucuba wordt nog vaak als een beetje ouderwets beschouwd. Maar het sortiment blijkt ijzersterk en dankzij de positieve eigenschappen is Aucuba bezig aan een comeback. Hij is sterk, gezond, wintergroen en heeft kleurrijke bladeren en/of vruchten.
In Europa werd Aucuba in 1783 geïntroduceerd door de Duitser Jan Gräfer, die een kwekerij in Londen had. Hij had twee planten van A. japonica 'Variegata'. Dit waren vrouwelijke planten, maar omdat er geen andere planten waren, dus ook geen mannelijke, kwamen er geen vruchten in. Toch was het bonte loof van 'Variegata' al voldoende voor een behoorlijk populariteit van deze plant.
Japan bleef tot het midden van de 19e eeuw voor westerlingen gesloten. Het duurde tot 1860 voordat mannelijke en vrouwelijke planten van A. japonica en diverse Japanse cultivars naar Europa werden gestuurd. In 1864, ruim 80 jaar na de introductie door Gräfer, waren er voor het eerst vruchten in A. japonica in Europa te zien.
| Aucuba japonica 'Variegata' |
|
|
Familiebanden
Van oudsher werd Aucuba ingedeeld bij de Cornaceae (de kornoeljefamilie); vervolgens werd Aucuba in een aparte familie ingedeeld, de Aucubaceae. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat Aucuba nauw verwant is aan Garrya. Dit ondanks het feit dat Aucuba Aziatisch is en Garrya Noord- en Midden-Amerikaans. Het aannemelijkst is dat beide geslachten één gemeenschappelijke voorouder hebben en dat de geslachten onafhankelijk van elkaar verder geëvolueerd zijn nadat de landverbinding tussen Alaska en Rusland verdween. Samen met Garrya wordt Aucuba nu dus geplaatst in de Garryaceae. Eigenlijk is deze verwantschap wel logisch; het is bekend dat Aucuba en Garrya op elkaar te enten zijn.
Er zijn tien soorten Aucuba, maar alleen A. japonica wordt algemeen gekweekt. Aucuba chinensis, A. himalaica en A. omeiensis zijn op zeer kleine schaal in cultuur. Deze zijn onvoldoende winterhard om op grotere schaal te worden toegepast. Van nature groeit A. japonica in de bosrijke gebieden van Japan, Taiwan en Korea. Er bestaan meer dan 140 cultivars van A. japonica, maar de meeste hiervan zijn niet (meer) in cultuur of alleen (op kleine schaal) in Japan bekend. In Nederland en België worden circa twaalf cultivars op redelijke tot grote schaal gekweekt.
Tweehuizig
Aucuba japonica is een bossig groeiende, middelgrote struik, die een hoogte en doorsnede van 1 tot 3 m kan bereiken. De stevige groene twijgen dragen in hoge mate bij aan de groene uitstraling van Aucuba. De leerachtige, wintergroene bladeren staan steeds tegenover elkaar en zijn gewoonlijk elliptisch tot (breed) eirond. Ze zijn glanzend middengroen tot donkergroen. Naast de groenbladige cultivars is er een behoorlijk aantal bontbladige cultivars. De onopvallende bloemen openen in het voorjaar, staan in opstaande pluimen en zijn purper tot groenig purper. Van nature is Aucuba tweehuizig en zijn de bloemen eenslachtig; mannelijke en vrouwelijke bloemen verschijnen dus op verschillende planten. De pluimen met mannelijke bloemen zijn tot 10 cm lang, de vrouwelijke bloemen slechts 2 tot 3 cm. De mannelijke bloemen bezitten vier meeldraden, de vrouwelijke hebben één stamper. De vruchten zijn eivormig, circa 2 cm lang en bijna half zo breed en glanzend rood. Ze worden niet door vogels gegeten.
Deze tweehuizigheid houdt in de praktijk in dat er binnen enige afstand van een vrouwelijke plant een mannelijke moet staan om vruchten te kunnen krijgen. Een uitzondering hierop is 'Rozannie', die weliswaar ook vrouwelijk is, maar blijkbaar niet bestoven hoeft te worden om vruchten te zetten. Toch draagt ook 'Rozannie' meer vruchten als hij door een mannelijke cultivar is bestoven.
| Aucuba japonica |
|
|
Broodboom?
De wetenschappelijke naam Aucuba is afgeleid van de Japanse naam aoki-ba, dat 'blauwgroene boom' betekent. De Engelsen noemen A. japonica heel fraai spotted laurel (gevlekte laurier), wat eigenlijk slaat op de bontbladige cultivars met vlekjes op het blad, maar inmiddels voor alle Aucuba japonica wordt gebruikt. De Nederlandse naam is broodboom. Deze wat vreemde naam heeft niets te maken met de smaak of geur die Aucuba japonica zou hebben, want de bloemen geuren niet en de planten (en vruchten) zijn niet eetbaar. De naam broodboom verwijst waarschijnlijk naar de op broodkruimels lijkende stippels en vlekjes op de bladeren van de bontbladige cultivars. Vergezocht en onlogisch is het in ieder geval wel en het toont de willekeur van Nederlandse namen feilloos aan.
Toepassing
De populariteit van Aucuba wisselde door de jaren heen sterk. Echt weggeweest is Aucuba nooit; wel stonden de planten tijdelijk minder in de belangstelling. Aucuba werd dan weggezet als saai en oubollig. Maar de belangrijkste reden voor de steeds weer terugkerende populariteit is de bijzonder hoge gebruikswaarde. Het zijn zeer gemakkelijke planten die op vrijwel elke grondsoort groeien. Ze houden niet van sterke wind, dus enige beschutting tegen sterke zeewind is aan te bevelen. Ondanks dat zullen ze ook in de kuststreken gewoonlijk goed groeien. Aucuba gedijt zowel in de schaduw als op een zonnige plaats. Vorst- en zonnebrandschade zijn eigenlijk de meest voorkomende aantastingen. Door schrale oostenwind en temperaturen onder nul kunnen bladeren en scheuten bruin worden en afsterven.
De groenbladige vormen doen het prima in de volle zon, maar de gele delen van de bovenste bonte bladeren in een plant kunnen last hebben van zonnebrand. Vooral na buien in de zomer werken de waterdruppels op de bladeren als een vergrootglas en kunnen ze zonnebrand veroorzaken, waardoor de bladeren bruine vlekken krijgen.
De vochtigheid van de bodem is van ondergeschikt belang. Het is een van de weinige planten die goed groeien op een schaduwrijke droge plaats, maar ook op een vrij vochtige plaats doen de planten het goed. Aucuba kan gebruikt worden als solitair, in groenschermen, als achtergrond van (brede) borders en als contrastplant in (stads)tuinen. Door het relatief compacte formaat van de planten kunnen ze prima zowel in particuliere tuinen als in de openbare ruimte worden toegepast. Als de planten te groot worden, kunnen ze diep teruggesnoeid worden. Ze zullen zonder problemen weer uitlopen.
De voornaamste sierwaarde wordt gevormd door het wintergroene, al dan niet bonte blad. Daarnaast vormen bij de vrouwelijke planten de vruchten een belangrijke sierwaarde. De bessen zijn groot en glanzend en blijven de gehele winter zichtbaar. Globaal kunnen de cultivars worden verdeeld in groenbladige en bontbladige planten.
Groenbladig
Uiteraard is de wilde soort, A. japonica, groenbladig. Maar ook in groenbladige Aucuba zijn verschillende goede cultivars. De meest gekweekte groenbladige cultivar is waarschijnlijk 'Rozannie'. Vooral in kas-teelten draagt deze plant zeer gemakkelijk vruchten, ook op jonge leeftijd. Maar als tuinplant lijkt 'Rozannie' iets gevoeliger dan andere cultivars. De plant zal iets eerder door vorst worden aangetast, waardoor het een minder goede plant voor grootschalige toepassingen is. In particuliere tuinen, waar de plant beschutter kan staan, is 'Rozannie' beter toepasbaar. Een andere veel gekweekte cultivar is 'Dentata'. De bladeren zijn iets kleiner dan bij andere cultivars en vrij breed. Ze hebben een opvallend getande bladrand, vooral aan de bovenste helft van het blad. 'Dentata' is prima winterhard, heeft mooi donkergroen blad en draagt goed vruchten.
| Aucuba japonica 'Dentata' |
|
|
Over de smalbladige cultivars 'Longifolia' en 'Salicifolia' bestaat verwarring. Oorspronkelijk werd een wilde, smalbladige vorm (forma) beschreven als A. japonica f. longifolia. Omdat deze plant steeds vegetatief werd vermeerderd, kreeg deze de cultivarstatus: 'Longifolia'. Deze cultivar is vrouwelijk. Vervolgens werd nog een vrouwelijke kloon uit de wilde forma longifolia geselecteerd en 'Salicifolia' genoemd. De cultivars lijken zeer sterk op elkaar en worden verkocht onder beide namen. Het zijn allebei planten met een wat gedrongen groeiwijze, en lang en smal donkergroen blad met een sierlijk gegolfde bladrand. Beide cultivars zijn vrouwelijk, dus ook de bessen dragen bij aan de sierwaarde. 'Longifolia' wordt vaker soortecht gekweekt dan 'Salicifolia'.
Om de verwarring groter te maken: de naam A. japonica f. longifolia wordt tegenwoordig beschouwd als synoniem van A. himalaica. Maar de planten van 'Longifolia' en 'Salicifolia' die bij ons in cultuur zijn, voldoen niet aan de beschrijving van A. himalaica.
| Aucuba japonica 'Salicifolia' |
|
|
Bontbladige cultivars
De bontbladige cultivars zijn bekender en worden breder toegepast dan de groenbladige. Veruit de bekendste en beste is 'Variegata'. Het is een goed groeiende plant, waarvan het blad regelmatig bezet is met vele kleine crèmegele tot lichtgele stippels.
In populariteit wordt 'Variegata' gevolgd door 'Crotonifolia'. Hoewel deze cultivar veel wordt gekweekt, is er met 'Crotonifolia' iets bijzonders aan de hand. Er zijn diverse, onderling van elkaar afwijkende klonen in de handel onder de naam 'Crotonifolia'. Zo zijn er zowel mannelijke als vrouwelijke planten die 'Crotonifolia' worden genoemd. Hierbij is het opvallend dat er ook in de literatuur geen overeenstemming lijkt te zijn over het geslacht van de planten. Ook in de bladtekening is er variatie. Volgens de beschrijving is het blad van 'Crotonifolia' donkergroen met kleine tot middelgrote gele vlekken, die soms met elkaar zijn verbonden. De vlekken zijn duidelijk groter dan bij 'Variegata'. Er zijn dus diverse, iets van elkaar verschillende klonen als 'Crotonifolia' op de markt. Het zou daarom beter zijn om 'Crotonifolia' niet als cultivar te behandelen, maar als Crotonifolia Group.
| Aucuba japonica 'Crotonifolia' |
|
|
Een derde vrij algemeen gekweekte bontbladige cultivar is 'Picturata'. Deze is gemakkelijk te herkennen aan de grote lichtgele vlek in het centrum van het blad. De brede groene bladrand is eveneens bezet met kleine lichtgele stippen. Het is een fraaie plant, die alleen tijdens strenge vorst enige bescherming nodig heeft.
Binnen de vele andere cultivars van Aucuba zijn uiteraard nog veel andere bontbladige. Op kleine(re) schaal in cultuur zijn 'Angelon', 'Gold Dust', 'Golden King', 'Golden Spangles', 'Hélène', 'Mr. Goldstrike', 'Shilpot' (PEPPERSPOT), 'Sulphurea Marginata', Sun Dance', 'Suruga Benten' en 'Yokoi Yellow Dwarf'. De weinig gekweekte 'Angelon' heeft erg mooi blad, dat door de vele gele vlekken eerder geel lijkt dan bont of groen. De plant groeit vrij compact en produceert veel vruchten. Wel is de plant gevoelig voor strenge vorst, maar hij herstelt zich over het algemeen goed. Bij 'Sulphurea Marginata' heeft het blad juist een (onregelmatige) bleekgele tot roomkleurige rand. Dichter aan de bladtop is de gekleurde rand breder. Van alle cultivars is deze het gevoeligst voor zonschade. Staat de plant in de diepe schaduw, dan zal er maar weinig contrast zijn tussen de bladrand en het midden van het blad. Toch kan deze cultivar, mits juist toegepast, zeer fraai zijn.
'Sun Dance' (en niet 'Sundance', zoals in de Naamlijst staat) werd als onbenaamde plant uit Japan geïmporteerd en vervolgens 'Sun Dance genoemd. Later bleek dat deze plant eigenlijk 'Meigetsu' moet heten. Deze plant is niet soortecht in cultuur in Nederland en alle planten onder deze naam moeten eigenlijk 'Nakafu' heten. De plant heeft donkergroen blad met een grote gele vlek in het hart. In het groene deel van het blad zitten geen stippels. Soms hebben de bladeren een golvende bladrand. Net als bij de Crotonifolia Group zijn er zowel mannelijke als vrouwelijke planten van 'Nakafu' in omloop en is er enige variatie in de planten. Ook hier zou het dus beter zijn te spreken van de Nakafu Group.
| Aucuba japonica 'Picturata' |
|
|
LOGIN met je e-mailadres om te reageren. |
|
|
Er zijn nog geen reacties. |
Tip de redactie
|
|
| |
Agribex 2025
|
woensdag 3 december 2025 t/m zondag 7 december 2025 |
|
|
|
|
|
|
|