| |||||||||||||
Iedereen kent natuurlijk coniferen. Bij consumenten blijft dit vaak beperkt tot haagconiferen, maar van professionals mag je verwachten dat ze beter weten. Toch is er een groep waarvan soms wordt vergeten dat het ook coniferen zijn: de bladverliezende coniferen. Larix, Metasequoia en Taxodium zijn natuurlijk bekend, maar andere geslachten, zoals Glyptostrobus en Pseudolarix, veel minder.
Wat is een conifeer?Dat ligt eraan aan wie dit wordt gevraagd. Voor veel consumenten zijn alleen haagconiferen zoals Thuja en Chamaecyparis coniferen. Het schubvormige loof is voor hen synoniem aan 'conifeer'. Maar dat niet alles met schubvormig loof een conifeer is, bewijst Hebe. Sommige Hebe hebben schubvormig loof, maar het zijn zeker geen coniferen.Planten met naalden, zoals Picea en Pinus, worden door veel mensen niet als coniferen gezien. Deze worden dan weggezet als 'naaldbomen', zonder dat de link met coniferen wordt gelegd. Maar ook hier gaat niet op dat alles met naaldvormig loof een conifeer is; denk maar aan Erica. Nog een stapje verder: bladverliezende coniferen, zoals Metasequoia en Taxodium, worden al helemaal niet als zodanig herkend. En dan hebben we het nog niet eens over Ginkgo, die er voor velen meer uitziet als een loofboom dan als een naaktzadige. Eigenlijk is het woord conifeer een verkeerde naam om deze groep aan te duiden. De aanduiding naaktzadigen dekt de lading veel beter. Conifeer betekent kegeldrager, maar sommige naaktzadigen dragen helemaal geen kegels. Denk maar aan de vruchten van Taxus of jeneverbes. Onder de naaktzadigen vallen dus niet alleen de kegeldragende coniferen, maar ook planten als Cephalotaxus, Ginkgo, Juniperus, Taxus en Torreya. Bij de naaktzadigen zijn de zaadknoppen onbedekt, zodat pollen gemakkelijker de zaadknop kunnen binnendringen. Bij de bedektzadigen ('bloemplanten') zit er een vliesje om de zaadknoppen. Het feit dat de volgroeide zaden, soms gedeeltelijk, bedekt zijn (zoals bij Juniperus en Taxus), heeft dus niets te maken met al dan niet 'naaktzadig' zijn.
Japanse notenboomVeruit de meeste naaktzadigen zijn wintergroen en maar een klein deel is bladverliezend. De bekendste zijn natuurlijk Larix, Metasequoia en Taxodium. Veel minder bekend zijn Glyptostrobus en Pseudolarix. En dan is er natuurlijk ook nog het taxonomische buitenbeentje Ginkgo, de Japanse notenboom. Om meteen maar deze uitzondering te beginnen: Ginkgo lijkt totaal niet op een conifeer (in de engste zin van het woord) of zelfs maar op een bladverliezende naaktzadige, zoals Metasequoia. De boom heeft loof dat het meest doet denken aan bladeren. Ze zijn leerachtig en typisch waaiervormig van vorm. De waaiervorm wordt versterkt doordat de nerven vanuit één punt bij de bladsteel naar de top van het blad uitwaaieren. Behalve de typische kroon- en bladvorm is de goudgele herfstkleur de belangrijkste sierwaarde van Ginkgo.Er zijn boeken volgeschreven over Ginkgo en de boom heeft dan ook een bijna mystieke status. Het is een boom die al miljoenen jaren op aarde voorkomt en feitelijk een levend fossiel is. De voorouders van G. biloba, de enige soort, waren al op aarde ten tijde van de dinosaurussen! G. biloba heeft geen naaste familieleden in de plantenwereld. Ook in de cultuur en religie van Aziatische volken neemt Ginkgo een belangrijke plaats in. Zo is de boom in China, Korea en Japan verbonden met het boeddhisme, shintoïsme, taoïsme en confucianisme. Bij veel tempels staan dan ook oude exemplaren. G. biloba is tweehuizig, wat wil zeggen dat er mannelijke en vrouwelijke bomen zijn. Het duurt circa 30 jaar voordat de bomen volwassen zijn, maar dan zullen de vrouwelijke bomen vruchten gaan dragen. Deze zijn in China, Korea en Japan een delicatesse, maar voor ons westerlingen is alleen de geur al ronduit afstotelijk. Er zijn hier maar weinig mensen over te halen om ze op te eten. Voor ons is Ginkgo vooral een zeer bruikbare boom. De boom kan als laanboom of parkboom worden toegepast. Maar er zijn voldoende kleiner blijvende cultivars die ideaal zijn voor toepassing in particuliere tuinen. Uiteraard is de soort G. biloba al geschikt als laanboom. Omdat er in praktijk steeds met zaailingen wordt gewerkt, is het bij aanplanten niet duidelijk welk geslacht de bomen hebben. Later, als de bomen volwassen zijn, kan dit vervelende gevolgen hebben. De vruchten van vrouwelijke bomen leiden namelijk tot overlast en klachten van bewoners. Recentelijk gebeurde dit onder andere in Utrecht en Valkenswaard. Om dergelijke problemen te voorkomen, kan beter met mannelijke cultivars worden gewerkt. Voor toepassing in smalle straten kan worden gekozen voor de mannelijke 'Princeton Sentry' of 'Fastigiata'. De nieuwere FASTIGIATA BLAGON ('Blagon') zou ook mannelijk zijn. Deze boom groeit compacter dan de twee oudere zuilvormige cultivars. Voor iets bredere straten kan worden gekozen voor 'Saratoga' of 'Tremonia'. Het blad van 'Saratoga is wat groter en diep ingesneden, waardoor de boom een ander uiterlijk heeft dan de typische G. Biloba. Voor toepassing in particuliere tuinen zijn de compactere vormen geschikter. Het sortiment is groot en het zou te ver voeren alle cultivars hier te noemen. De al genoemde FASTIGIATA BLAGON is, vanwege de iets compactere groei, ook geschikt voor toepassing in kleinere tuinen. Dat geldt ook voor de zuilvormige 'Menhir, die een iets blauwe gloed over het blad heeft. 'Tubifolia' groeit breed en iets onregelmatig, maar het bekervormig gevouwen blad is uniek. Ten slotte is er 'Mariken', met een afgeplat bolvormige kroon. Deze kan op een stam en als struik worden gebruikt. Lork en goudlorkNiet alleen in naam, maar ook als boom lijken Larix (lork) en Pseudolarix (goudlork) op elkaar. De twijgen van Larix zijn over het algemeen dunner, zodat de bomen wat ieler lijken. De kegels van Larix blijven na rijpen (meerdere jaren) aan de boom hangen. De kegels van Pseudolarix vallen bij rijpen uit elkaar. Kenmerkend voor beide geslachten is dat de naalden in bundels op zogenaamde kortloten staan. Deze kortloten zijn kleine zijtakjes die op de twijgen groeien in het jaar nadat de twijgen zijn gevormd. Bij Larix zijn de naalden korter dan bij Pseudolarix. Ze voelen zacht aan en kleuren in de herfst goudgeel voordat ze afvallen. De naalden van Pseudolarix zijn langer en de herfstkleur is zo mogelijk nog intenser dan bij Larix.
Van Pseudolarix is er maar één soort, P. amabilis. Het is een gedrongen boom die vrij breed vertakt is. Deze oorspronkelijk uit China afkomstige boom groeit het beste op een goed doorlatende, voedzame grond in de volle zon. Het is een statige boom, die vooral goed tot zijn recht komt indien geplant in een gazon of grindtuin. Door sommigen wordt P. amabilis beschouwd als de mooiste conifeer ter wereld. Het geslacht Larix bestaat uit slechts elf soorten, waarvan alleen L. decidua in Europa voorkomt. De andere soorten komen voor in het noorden van Noord-Amerika, Rusland, China en Japan. L. decidua is een grote boom met een piramidale kroon, die later wat breder wordt. De regelmatige kroonvorm en fijne structuur maken van L. decidua een fraaie boom. Dit is overigens ook het geval bij de meeste andere soorten. Typisch voor L. decidua zijn de licht bruingele twijgen. Dit in tegenstelling tot de Japanse L. kaempferi, die roodbruine twijgen heeft. De meeste cultivars behoren tot deze twee soorten. De meeste cultivars hebben afwijkende groeivormen; enkele hebben ook typische gekrulde naalden. Goede cultivars van L. decidua zijn: 'Corley' (zeer compact en bolvormig groeiend met een dichte vertakking en frisgroen loof), 'Horstmann's Recurved' (gedraaide, min of meer afhangende twijgen), 'Kórnik' (bolvormig groeiend met frisgroene naalden, compact en toch een mooie open structuur) en 'Puli' (een treurvorm die geen doorgaande kop maakt en een verbetering is ten opzichte van de minder goed vertakkende en wat ielere 'Pendula'). Enkele aanbevelenswaardige cultivars van L. kaempferi zijn: 'Blue Dwarf' (langzaamgroeiende bolvorm met opvallende zilverachtige blauwgroene naalden), 'Diana' (grillig groeiend met gedraaide twijgen en naalden) en 'Nana' (compact en dichtvertakt met blauwgroene naalden). 'Pendula' en 'Stiff Weeper' zijn beide treurvormen van L. kaempferi. 'Pendula' heeft een wat opener groeiwijze en is iets breder dan 'Stiff Weeper'. Beide hebben ze grijsgroene naalden. Van de andere soorten treffen we alleen L. sibirica soms aan. Deze soort lijkt op L. decidua, maar is nog winterharder. In ons klimaat is er dus feitelijk geen reden om L. sibirica toe te passen, hoewel de boom net zo mooi is. Een mooie Finse cultivar is 'Kaisa', die duidelijk compacter groeit en een breed ovale tot bijna ronde kroon krijgt; wellicht de moeite waard om deze in Nederland te introduceren. Moerascipres versus Chinese moerascipresDe Nederlandse naam is vrijwel gelijk, maar als boom zijn Metasequoia (Chinese moerascipres) en Taxodium (moerascipres) toch duidelijk verschillend. 's Zomers is duidelijk te zien dat de twijgen en het geveerde blad bij Metasequoia tegenover elkaar staan, terwijl ze bij Taxodium verspreid staan. 's Winters is Metasequoia te herkennen aan de zichtbare winterknoppen (uiteraard ook tegenover elkaar geplaatst), terwijl Taxodium geen zichtbare winterknoppen heeft. Als volgroeide boom is Taxodium slanker (smal piramidaal) en heeft hij een dichtere groeiwijze dan de breed piramidale tot smal kegelvormige Metasequoia. Ook wat betreft standplaats zijn er verschillen. Beide bomen houden van een vochtige bodem, maar Taxodium kan langdurig in het water staan.MoerascipresEr zijn slechts twee soorten Taxodium, waarvan er een in ons klimaat onvoldoende winterhard is. T. mucronatum is een (half)wintergroene Midden-Amerikaanse boom, die van Guatemala tot in het zuiden van Texas voorkomt. De andere soort, T. distichum, is inheems in het midden en zuidoosten van de Verenigde Staten. Hij vormt een grote boom, die onder gunstige omstandigheden meer dan 30 m hoog kan worden. Het loof bestaat uit geveerde naalden ('bladeren'). 's Zomers is het donkergroen, in de herfst verkleurt het diep bruinoranje voordat het afvalt. Door de enorme massa kan het afgevallen loof wat overlast geven in de lanen waar de bomen geplant staan. Bekend zijn de foto's van Taxodium, behangen met Spaans mos (Tillandsia usneoides), die in het water staan in de moerassen van Alabama, Florida en Louisiana in de Verenigde Staten. Deze moerasbossen stralen een mysterieuze sfeer uit. Ook bekend is dat Taxodium typische luchtwortels (kniewortels) kan vormen. Hoe natter de bodem is, des te meer van deze knobbelvormige uitsteeksels er gevormd worden. Indien in bestrating toegepast, kunnen deze kniewortels een probleem vormen, omdat ze de omliggende bestrating opdrukken. In de loop der jaren is er een aantal interessante cultivars geïntroduceerd. De plant die voorheen bekend was als T. distichum 'Pendula', moet tegenwoordig 'Nutans' worden genoemd. Het is een plant die geen doorgaande harttak vormt en met sterk afhangende takken groeit. De nieuwere 'Cascade Falls' groeit eveneens met sterk afhangende takken, maar vormt een wat dichtere plant. De Amerikaanse 'Secrest' is een langzaam groeiend struikje dat na tien jaar circa 1 m hoog en breed is. Hij groeit wat onregelmatig met een dichte vertakking. Bij Piet Vergeldt in Lottum ontstonden begin jaren negentig van de vorige eeuw twee opvallende cultivars: 'Pevé Minaret', een langzaam groeiende plant met een sterk opgaande groeiwijze en dicht met loof bezette twijgen, en 'Pevé Yellow', een klein boompje met zachtgeel voorjaarsloof dat later licht groengeel wordt. De onbekende cultivar 'Knightii' vormt een wat bredere boom. De boom is wat opener van structuur en lijkt van een afstandje sterk op Metasequoia. De herfstkleur is prachtig licht bruinoranje en lijkt langer aan te houden dan bij andere Taxodium. 'Knightii' is weinig bekend, maar in Trompenburg Tuinen en Arboretum in Rotterdam staat een prachtig exemplaar.Tot slot nog een naamswijziging. T. ascendens bleek na onderzoek niet afwijkend genoeg van T. distichum om als aparte soort aangehouden te worden. De boom die veel vakgenoten kennen als T. ascendens 'Nutans' bleek sowieso niet te onderscheiden van T. ascendens. Dit resulteerde in de naam T. distichum var. imbricatum die we nu voor deze boom moeten gebruiken. Het opvallendste kenmerk van deze boom is dat de naalden veel meer draadvormig zijn, waardoor de gehele boom een veel fijnere structuur heeft. Ook bij var. imbricatum is de herfstkleur bruinoranje. Chinese moerascipresEr is slechts één soort, M. glyptostroboides. Het verhaal van deze soort mag van lieverlee bekend zijn. De boom leek uitgestorven en was alleen bekend van fossielen. Maar in 1941 ontdekte een Chinese houtvester enkele exemplaren en na de Tweede Wereldoorlog werden zaden verzameld waarmee de soort sinds 1948 wereldwijd in productie werd genomen. M. glyptostroboides is een grote boom, die circa 30 m hoog wordt. Wellicht meer dan Taxodium distichum is M. glyptostroboides geschikt als laanboom. De boom verdraagt zware snoei prima en kan goed gekandelaberd worden om een smalle kroon te houden. Net als bij Taxodium is de herfstkleur bruinoranje en kan het afgevallen loof wat overlast veroorzaken. Met een wat strakkere en meer regelmatige kroonvorm is M. glyptostroboides wat gemakkelijker toe te passen, en de boom vormt geen luchtwortels.Verschillende cultivars zagen sinds de herontdekking het levenslicht. De bekendste is waarschijnlijk 'Ogon', beter bekend onder de handelsnaam GOLDRUSH. Deze cultivar is gelijk aan de soort, maar het loof is geel. In het voorjaar is het lichtgeel, 's zomers kleurt het meer groengeel. De herfstkleur is geelbruin. 'Sheridan Spire' is een Amerikaanse cultivar, die iets smaller blijft dan de soort. Veel compacter groeiend, met iets dikkere twijgen en voller loof, is 'Chubby'. De boom blijft duidelijk kleiner dan de soort, maar heeft wel een breed piramidale tot kegelvormige habitus. Ook lijkt het loof een iets blauwe gloed te hebben. Opvallend genoeg zijn er enkele bontbladige cultivars van M. glyptostroboides bekend. 'White Spot' groeit langzamer dan de soort en heeft iets afhangende takken. Het loof is onregelmatig wit gevlekt. Ook de jonge groeitoppen zijn wit. 'Little Creamy' groeit beduidend langzamer en heeft eveneens witte groeischeuten. Deze groeien uit tot fijn crèmewit gevlekt loof. 'Hamlet's Broom' en 'Matthaei' zijn twee langzaam groeiende, bolvormige cultivars, bij uitstek geschikt voor toepassing in kleinere tuinen. De herfstkleur van 'Matthaei' is meer oranje dan bij andere cultivars. GlyptostrobusAls laatste aandacht voor een boom die deels de naamgever was van Metasequoia: Glyptostrobus. De soortnaam Glyptostroboides betekent immers: 'op Glyptostrobus lijkend'. Er is slechts één soort: G. pensilis. Deze zeldzame kleine boom heeft een slanke habitus en lijkt, jawel, het meest op Metasequoia. Het loof is eveneens geveerd, maar beduidend langer en fijner. De reden dat deze soort nauwelijks wordt gekweekt, is de winterhardheid. G. pensilis is maar net aan winterhard in ons kikkerlandje. Het gaat meestal een aantal jaren goed, maar dan volgt er toch weer een winter met strenge(re) vorst en legt het boompje het loodje. Qua sierwaarde is de boom min of meer gelijk aan Metasequoia en dus zal Glyptostrobus altijd een liefhebbersplant blijven in ons land. Maar wel een mooie, net zoals de andere bladverliezende naaktzadigen in dit artikel!
Tip de redactie |
|