Ronald Houtman,
woensdag 21 juni 2023 |
|
| 293 sec |
Op enkele geslachten na zijn de familieleden van Laurus grotendeels onbekend
Laurus nobilis, laurier, is de bekendste vertegenwoordiger van de laurierfamilie, de Lauraceae. Kenmerken die alle familieleden gemeen hebben, zijn de wat onbeduidende bloei en het feit dat de bladeren kruidig geuren bij wrijven of kneuzen. Op enkele geslachten na zijn de familieleden van Laurus grotendeels onbekend, maar sommige zijn zeker de moeite waard.
Laurus nobilis 'Angustifolia' |
Lauraceae
De laurierfamilie is een grote plantenfamilie, bestaand uit zo'n 50 geslachten, die ruim 2500 soorten omvatten. De familie is voornamelijk vertegenwoordigd in tropisch Amerika, Noord-Afrika, Zuidoost-Azië en Australië. Slechts een relatief klein aantal soorten komt voor in de meer gematigde gebieden in Noord-Amerika, Europa en Azië. De bekendste vertegenwoordiger is natuurlijk Laurus nobilis, de laurier. Laurus is ook het enige geslacht dat van nature in Europa en Noord-Afrika voorkomt. 'Dankzij' klimaatverandering is de plant tegenwoordig voldoende winterhard om in Nederland buiten op meer beschutte plaatsen te worden toegepast. De plant groeit van nature regelmatig piramidaal, maar leent zich ook uitstekend voor vormsnoei.
Nutsgewassen
De twijgen en bladeren van Laurus nobilis worden van oudsher op verschillende manieren in de keuken gebruikt. Maar ook in de dierverzorging wordt laurier toegepast; laurierolie en -zalf wordt gebruikt om paardenhoeven sterker te maken. Ook andere Lauraceae zijn van economisch belang. De belangrijkste is de vrucht van Persea americana, avocado. Daarnaast produceert Cinnamomum zowel kamfer als kaneel. Maar Cinnamomum en Persea zijn onvoldoende winterhard in Nederland, dus verder niet relevant als sierplanten.
| Laurus nobilis |
|
|
Laurus
Van de drie soorten Laurus is alleen L. nobilis op behoorlijke schaal in cultuur. De andere twee soorten, Laurus azorica en L. Novocanariensis, worden door slechts enkele specialisten gekweekt. Laurus nobilis komt oorspronkelijk uit Klein-Azië, maar werd waarschijnlijk zo'n 3000 jaar geleden al door mensen in het Middellandse Zeegebied ingevoerd, waar de plant genaturaliseerd is. Het is een grote struik tot kleine boom met een ovale kroon, die uiteindelijk tussen 7 en 12 m hoog kan worden. In de praktijk zal L. Nobilis waarschijnlijk meestal als blok, haag, piramide, spiraal of andere vorm worden gesnoeid. De tot 10 cm grote bladeren zijn leerachtig en elliptisch van vorm. De bladrand is glad tot opvallend gegolfd. De bloemen zijn niet belangrijk voor de sierwaarde. In maart verschijnen kleine bundels geelgroene bloemetjes in bundels. Die kunnen worden gevolgd door zwarte, ronde tot ovale vruchten. Er zijn meer dan 60 benaamde cultivars, waarvan slechts een handvol op redelijke schaal in cultuur is. 'Angustifolia' is een algemeen gekweekte, smalbladige vorm, waarvan de bladranden opvallend gegolfd zijn. De plant is goed vertakt en leent zich vanwege de fijnere structuur goed voor vormsnoei. Ook de bladranden van 'Crispa' zijn opvallend sterk gegolfd. Dit geeft de plant de kenmerkende structuur. 'Crispa' wordt veel voor vormsnoei gebruikt. De geelbladige 'Aurea' is veel opvallender. Met name als het blad uitloopt, is de plant prachtig geelbladig. Later kleurt het blad groener. In de volle zon is het iets gevoelig voor zonnebrand. Een leuke, nieuwere cultivar met bont blad is 'Waasland Crème'. De bladeren zijn groen langs de middennerf en zijn naar de randen toe steeds sterker crèmekleurig tot wit gekleurd. Naast Laurus, waarover in Dendroflora Nr. 58 (p. 34-53) een uitgebreid artikel verscheen, zijn er vier geslachten uit de Lauraceae die in Nederland van (enig) belang zijn. Dit zijn Lindera, Neolitsea, Sassafras en Umbellularia.
|
De geelbladige 'Aurea' is veel opvallender
| |
|
| Lindera benzoin |
|
|
Lindera
Dit geslacht van ruim 100 soorten is voornamelijk vertegenwoordigd in gematigd en tropisch Azië. Daarnaast komen er drie soorten voor in Australië en één in Noord-Amerika. De planten zijn tweehuizig, wat inhoudt dat de mannelijke en vrouwelijke bloemen op verschillende planten verschijnen. Alle hier genoemde Lindera zijn bladverliezend. De Noord-Amerikaanse L. Benzoin is wellicht de bekendste soort, maar zeker niet de aantrekkelijkste. Het is een struik die 3-6 m hoog wordt. De donkergroene bladeren kleuren geel in de herfst. In april openen de kleine gele bloemen, die wel iets weg hebben van Cornus mas, maar kleiner zijn. Vrouwelijke planten kunnen glanzend rode besjes dragen in het najaar. De meeste Lindera-soorten zijn onvoldoende winterhard in onze streken, maar Lindera angustifolia en L. Obtusiloba zijn twee mooie soorten die wel winterhard zijn. De bladeren van L. Angustifolia zijn smal ovaal tot bijna langwerpig, glanzend groen in de zomer en diep oranjerood verkleurend in de herfst. 's Winters blijft een groot deel van het loof verdroogd in de struik hangen. Als de plant in het vroege voorjaar bloeit, vormt dit een leuk contrast met de gele bloemetjes. Vrouwelijke planten kunnen glanzend zwarte besjes dragen. Ook Lindera obtusiloba geeft mooie herfstkleuren, maar deze zijn oranjegeel tot diepgeel. Het is een grote struik, die in uitzonderlijke gevallen kan uitgroeien tot een kleine boom van een meter of 10. De bladeren zijn tot 12 cm groot en ongelobd tot drielobbig. De onopvallende bloei is in april en vrouwelijke planten kunnen zwarte besjes dragen. Een vierde winterharde soort is Lindera triloba. Deze lijkt sterk op L. Obtusiloba, maar groeit steeds struikvormig en heeft altijd drielobbige bladeren die dieper gelobd zijn. Een ander verschil is dat de vruchten van L. Triloba geelgroen zijn. Lindera zijn vrij onopvallende heesters, maar met name in de herfst tonen de planten hun kracht met intense herfstkleuren. Gebruik Lindera dus achter in borders en dergelijke.
|
De meeste Lindera-soorten zijn onvoldoende winterhard in onze streken
| |
|
| Neolitsea sericea |
|
|
Neolitsea
Evenals Lindera bestaat ook Neolitsea uit zo'n 100 soorten. Deze komen allemaal voor in Oost- en Zuidoost-Azië. Het zijn wintergroene, tweehuizige grote struiken tot kleine bomen. Bij de meeste hebben de bladeren drie duidelijke hoofdnerven. Slechts één soort kan in ons klimaat groeien en dan nog is de winterhardheid twijfelachtig: Neolitsea sericea. Maar de plant is te mooi om niet te noemen. Het is een statige, breed opgaande struik met glanzend, donkergroen blad. De bloei is onopvallend in kleine geelgroene bundels. Maar het is het uitlopende blad dat in het voorjaar de show steelt. De jonge bladeren zijn licht geelgroen en dicht bezet met een goudkleurige beharing. Vanaf enige afstand gezien lijkt het hierdoor alsof de plant bloeit. Jonge planten moeten tegen vorst worden beschermd en oudere planten kunnen ook geen langere vorstperiodes verdragen, laat staan matige of strenge vorst. Het is een plant die op een beschutte plek wel buiten toegepast kan worden, maar het zal steeds een liefhebbersplant blijven.
| Sassafras albidum |
|
|
Sassafras
Van de vijf soorten, die in Noord-Amerika en Zuidoost-Azië voorkomen, is alleen Sassafras albidum bij ons bekend. Dit is de enige soort die in Noord-Amerika voorkomt, in het oosten en zuidoosten van de Verenigde Staten, om precies te zijn. Het is een kleine tot middelgrote, gewoonlijk meerstammige boom. De bruingrijze bast is op latere leeftijd gegroefd. De bladeren zijn ongelobd tot drielobbig en frisgroen. In de herfst kleurt het blad diepgeel, voordat het afvalt. Tijdens het uitlopen van het blad openen de bundels kleine groengele bloemen die tussen de bladeren verschijnen. De bloemen zijn mannelijk, vrouwelijk of eenhuizig. De vrouwelijke en eenhuizige bloemen kunnen later in de zomer en het najaar worden gevolgd door rode, tonvormige vruchtjes. In de natuur is S. albidum een veel voorkomende soort, die in het zuidoosten van de Verenigde Staten zelfs kan woekeren. Maar in cultuur in West-Europa is het helemaal geen gemakkelijke plant. Met name het aanslaan na verplanten is soms lastig. Als de plant eenmaal vast staat, is het een probleemloze soort. Specifieke sierwaarde heeft S. albidum niet, maar de gegroefde bast, mooi gevormde bladeren en gele herfstkleur zijn voldoende redenen om deze solitair toe te passen.
|
Er gaan verhalen rond over mensen die bewusteloos raakten van de geur
| |
|
| Umbellularia californica |
|
|
Umbellularia
Waarschijnlijk het nauwst verwant aan Laurus is het Amerikaanse geslacht Umbellularia. Dit geslacht is monotypisch, wat inhoudt dat er slechts één soort is: U. californica, Californische laurier. Deze soort komt voor in het zuidwesten van Oregon en Californië, zuidelijk tot bijna aan de grens met Mexico. Het is een grote struik tot kleine boom die in de natuur meer dan 25 m hoog kan worden. In ons klimaat zal de plant zelden hoger worden dan een meter of 4. Hoewel de plant taxonomisch nauw verwant is aan Laurus, is U. californica uiterlijk makkelijk te herkennen. De bladeren zijn veel langer en smaller dan bij Laurus. Het opvallendste kenmerk van U. californica is echter de geur van het blad. Deze doet wat aan de geur van Laurus denken, maar is veel scherper. Bij wrijven komt de geur vrij, maar als het blad wordt gekneusd, is de geur bijzonder sterk. Als deze lang wordt ingeademd, kan dit leiden tot niezen en hoofdpijn. Er gaan verhalen rond over mensen die bewusteloos raakten van de geur, maar dit lijken broodjeaapverhalen. De bloemen zijn bleekgeel, openen in het voorjaar en staan in bundels, net als bij de andere Lauraceae. De vruchten doen weer aan Laurus denken; de ruim 2 cm grote ovale vruchten zijn groen en kleuren bleekpaars bij rijpen. Jonge planten moeten tegen vorst worden beschermd. Oudere planten kunnen op beschutte plaatsen buiten staan. Evenals Neolitsea sericea is U. californica een solitairplant. Het is in eerste instantie vooral een liefhebbersplant, net als de andere Lauraceae die hier zijn genoemd. Maar wel een liefhebbersplant met verhalen ...
LOGIN met je e-mailadres om te reageren. |
|
|
Er zijn nog geen reacties. |
Tip de redactie
|